Klik op een tip!
Bekijk een animatie!
Video: Wat is het verschil tussen kennen en kunnen?
Bron tekst & beeld: Clipphanger.
De werkwoorden kennen en kunnen lijken erg op elkaar. Maar ze betekenen iets anders! Je kunt niet zeggen dat ‘ik ken goed voetballen’ of ‘ik kon hem al jaren’. Hoe hoort het dan wel?
Het verschil tussen ‘kennen’ en ‘kunnen’ kan zorgen voor veel verwarring: ‘Ik kan hem en hij ken goed voetballen!’ Nee, dat kan en mag alleen als je voetbalcommentator bent. Voor ieder ander zijn dit de regels:
‘Kunnen’ heeft als betekenis ‘mogelijk zijn’ of ‘in staat zijn’. Kunnen is een hulpwerkwoord, dus je gebruikt het meestal met een ander werkwoord. Wij kunnen zwemmen en we kunnen zingen, dus hij kan zwemmend zingen. Soms wordt het werkwoord weggelaten, zoals in de zinnen ‘dat kan toch iedereen? (doen)’ en ‘wie dat niet kan, kan de pot op (gaan)’.
‘Kennen’ kan je inzetten als je bekend bent met iets of iemand. Het wordt dus gebruikt met een lijdend voorwerp. Wij kennen Hans en zijn hondje Frans, en Frans kent ons dus ook. En… merci, Frans.
Over Frans gesproken. Als je de Franse taal beheerst, ken je dan goed Frans, of kan je goed Frans? Daar zijn de talologen nog niet helemaal uit. In elk geval ken je Frans en je kan Frans spreken. Maar niet met Frans! Want die kan alleen blaffen.
Video: Wat is het verschil tussen is en eens?
Bron tekst & beeld: Clipphanger (ntr:)
Is het is of eens? Test je kennis in de Clipphanger-quiz: http://bit.ly/1WutrcF ‘Is’ wordt vaak gebruikt in plaats van ‘eens’. Bijvoorbeeld in de zin ‘ik moet maar is naar huis’. Dat klopt niet, want ‘is’ kun je alleen gebruiken als vervoeging van het werkwoord zijn. ‘Ik moet maar ‘ns naar huis’ mag dan weer wel.
Er was eens… een kabouter, die het verschil niet kent tussen ‘is’ en ‘eens’. Hij schrijft dus dingen als ‘Ik moet weer is naar huis’ en ‘Is even kijken wat de pot schaft, maar eerst is even een kabouterbiertje’. Dit is allemaal niet goed, en als de kabouter eindelijk eens thuiskomt krijgt hij met de kaboutermatteklopper.
Het woordje ‘is’ is namelijk enkel en alleen de derde persoon enkelvoud van het werkwoord ‘zijn’: ik ben, jij bent en hij, zij of het IS. ‘Doe is normaal’ is dus niet normaal. Dat moet ‘Doe eens normaal’ zijn. Ben je het daarmee eens? Dat maakt niet uit, want het is toch gewoon zo.
‘Eens’ is een bijwoord, het betekent zoveel als ‘een keer’. ‘We gaan eens kijken in het kabouterdorp. Ah, de kabouter zit weer ‘ns in de kroeg.’ ‘Ns? Ja, ‘ns is een informele vorm van ‘eens’. Nog korter kan ook: dan wordt het ‘s. ‘Die kleine zuiplap is weer ‘s helemaal dronken.’
‘s of ‘ns of eens, dat mag allemaal, maar is is in dit geval echt niet correct. Dat is zelfs een beetje dom. Al maken we natuurlijk allemaal wel is een foutje.
Video: Wanneer eindigt een werkwoord op d, t of dt?
Bron tekst & beeld: Clipphanger (ntr:)
Test hoe goed jij bent in d’tjes en t’tjes in de Clipphanger-quiz! http://bit.ly/1iETf3M In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t na de stam. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt.
Om een werkwoord te vervoegen, moeten we eerst op zoek naar de stam. Voor de stam van ‘vervoegen’ haal je gewoon even ‘en’ eraf. En deze stam is meteen ook de eerste persoon enkelvoud, dus het is ‘ik vervoeg’. Om de tweede en de derde persoon enkelvoud te krijgen hangen we simpelweg een t aan de stam: jij vervoegt, en hij vervoegt ook, en zij vervoegt zich helemaal suf.
Deze regel geldt ook voor werkwoorden waarvan de stam eindigt op een ‘d’, zoals ‘branden’ of ‘vinden’: ‘ik vind’ is gewoon de stam, en ‘jij vindt’ en ‘hij vindt’ zijn stam+t. Als je dit lastig vindt, dan kan je altijd even spieken bij spieken. Het is ‘ik spiek’ en ‘hij spiekT’, dus is het ook ‘hij vindt’, dat ik spiek.
‘Snap je dit?’
‘Jaha, je snapt dit.’
Hé, da’s gek. Het is ‘je snapT’, maar ‘snap je’, snap je? Dat is een uitzondering: als ‘je’ ACHTER de persoonsvorm komt, dan valt de ‘t’ weer weg. Snap je dit, of vind je dit gek? Misschien is het ook gek, maar het is wel fijn als je dit onthoudt. Of toch even spiekt.
Bron tekst & beeld: Clipphanger (ntr:)
Is het ‘geschilderd’ of ‘geschildert’? Met ’t kofschip kun je heel makkelijk checken of een werkwoord in de verleden tijd een ‘d’ of een ‘t’ krijgt.
Video: Waarom verandert onze spelling?
Bron tekst & beeld: Clipphanger (ntr:)
Hoewel we al sinds 1995 ‘pannenkoek’ schrijven, zijn er nog steeds restaurants die stug ‘pannekoeken’ blijven bakken. Niet iedereen houdt de veranderingen in onze spelling bij. Is het echt zo ingewikkeld?
Video: Wanneer gebruik je dan en als?
Bron tekst & beeld: Clipphanger (ntr:)
Is het dan of als? Test je kennis in de Clipphanger-quiz! http://bit.ly/1PPgxB8 Dan en als worden vaak door elkaar gebruikt. Maar ze hebben een verschillende betekenis. Dan gebruik je om een verschil aan te geven, als gebruik je in een vergelijking met ‘zo’ of ‘even’: Grietje is even blond als Hans, maar Hans is langer dan Grietje.
Sneller, hoger, sterker: dat zijn allemaal voorbeelden van de vergrotende trap. De vergrotende trap gebruik je om een verschil aan te geven. En als je dat netjes wilt doen, dan doe je dat met het woordje ‘dan’: Hans is langer dan Grietje. Maar gelukkig is Grietje sterker dan Hans.
Dan is ‘dan’ dus duidelijk. Maar hoe zit het met ‘als’? ‘Als’ gebruik je in een vergelijking met ‘zo’ of ‘even’: Hans is zo oud als Grietje. En Grietje is even blond als Hans.
Hier zijn de vergeleken eigenschappen gelijk. Maar ook bij ongelijkheid kan ‘als’ van pas komen, als er maar ‘zo’ in de zin staat: Grietje is half zo lang als Hans, maar Hans is twee keer zo zwaar als Grietje. Lekker dan..
Deze regels hebben we te alsken, eh… te danken aan Balthasar Huydecoper. Die taalkundige baalt enorm van schrijvers als Vondel en Hooft die ‘dan’ en ‘als’ door elkaar heen gebruiken. In 1730 bepaalt Huydecoper per decreet de nieuwe regels voor ‘dan’ en ‘als’. Daardoor is hij misschien wel minder geliefd dan Vondel, maar heeft hij wel 3,2 x zo veel invloed gehad als Hooft.
Video: Wat is het verschil tussen na en naar?
Bron tekst & beeld: Clipphanger (ntr:)
Is het na of naar? Test je kennis in de Clipphanger-quiz: http://bit.ly/22vgqzo ‘Na’ en ‘naar’ betekenen iets anders. Toch worden deze voorzetsels vaak door elkaar gehaald. Mensen schrijven bijvoorbeeld dat ze ‘na de kroeg’ gaan, als ze ‘naar’ bedoelen. Deze Clipphanger legt je uit hoe het ook alweer zit, zodat je het nooit meer fout doet!
Als je op visite gaat bij je moeder, en je schrijft: ‘Ik ga na mijn moeder’, dan ga je de fout in. Dat je gaat is heel goed, maar hoe je het schrijft niet. Dat moet zijn: ‘ik ga NAARRR mijn moeder’. Rrrrr! Rrrrrr Rustig maar, kindje.
‘Na’ en ‘naar’ zijn allebei voorzetsels, en ze zijn nauw verwant aan elkaar. Eeuwenlang waren ze vrijwel synoniem. Als je ‘na’ in plaats van ‘naar gebruikt’, dan heb je literair gezelschap, want Nicolaas Beets schreef in 1840 nog: ‘de knechts gingen na huis’. Maar ja, dat waren dan ook maar knechts.
Tegenwoordig geven we een richting aan met ‘naar’. Naar huis, naar bed, naar dromenland. En ‘naar’ betekent ook ‘volgens’ of ‘zoals’: ‘naar mijn mening’ en ‘naar aanleiding van’.
‘Na’ is het tegenovergestelde van ‘voor’: ‘voor de koffie’/’na de koffie’. En het betekent ook ‘nabij’: mijn moeder ligt mij na aan het hart. Ah, wat zoet.
‘Ik ga na mijn moeder’ kan trouwens wel juist zijn: als je moeder eerst gaat. ‘Mijn moeder vertrekt nu naar de tennisbaan, en ik ga NA mijn moeder.’ En dat is dus echt heus helemaal niet naar.
Video: Wanneer gebruik je hun en hen?
Bron tekst & beeld: Clipphanger (ntr:)
Is het hun, hen of zij? Test je kennis in de Clipphanger-quiz: http://bit.ly/1R0VHQ5 In spreektaal wordt ‘hun’ vaak gebruikt in plaats van ‘hen’ of ‘ze’. Bijvoorbeeld: ‘hun zeiden dat het mocht!’. Maar ‘hun’ is nooit het onderwerp van een zin. Je kunt ‘hun’ alleen gebruiken als bezittelijk voornaamwoord of meewerkend voorwerp: ‘dat is hun mening’. Of: ‘ik geef hun allemaal een nieuw trainingspak’.
‘Hun’ komt altijd van pas als bezittelijk voornaamwoord. Dit is mijn kleding, en dat is hun kleding. Da’s niet verwarrend, want ‘hen kleding’, dat zeg je niet. Tenzij je de kleding van een vrouwtjeskip bedoelt. Maar hoe vaak komt dat nou voor?
‘Hen’ wordt wel gebruikt als lijdend voorwerp: ik zie hen, ik vind hen leuk, en dus complimenteer ik hen.
‘Hun’ wordt ingezet als meewerkend voorwerp: ik geef hun allemaal een nieuw trainingspak, want dat heb ik hun nou eenmaal beloofd.
Als je geen zin hebt om je zin te gaan ontleden, dan zijn er lange lijsten met werkwoorden die ‘hun’ of ‘hen’ krijgen. En je kan ook altijd nog een beetje vals spelen, door te kiezen voor ‘ze’. Ik vind ze leuk, dus geef ik ze een kusje. Slijmbal.
Na een voorzetsel hoef je ook nooit te dubben: dan is het altijd ‘hen’: ik geef een lolly aan hen, dat doe ik graag voor hen, omdat ik vrienden ben met hen. Deze regels zijn in de 17de eeuw ingevoerd door de Leidse grammaticus Christiaen van Heule. Maar tegenwoordig vegen steeds meer mensen hun kont ermee af, omdat het ze niks kan schelen. Sorry, Christiaen!
Video: Wat is het verschil tussen me en mijn?
Bron tekst & beeld: Clipphanger (ntr:)
Test hoe goed jij het verschil kent tussen me en mijn in de Clipphanger-quiz! http://bit.ly/1MIGA7I Het hoort bij de grootste taalergernissen uit de Nederlandse taal, maar veel mensen maken zich er schuldig aan: ‘me’ zeggen in plaats van ‘mijn’. Dat is niet juist, want ‘me’ is geen bezittelijk voornaamwoord. Met deze uitleg doe je het nooit meer fout.
Goed nieuws: ‘Ik heb me proefwerk gehaald’ en trouwens ‘me leraar is vet irritant’. In de spreektaal valt dit misschien niet zo op, ja, behalve je leraar, maar uitgeschreven vinden veel mensen het uitgesproken irritant. ‘Me proefwerk’ is dan ook niet correct, dat moet ‘mijn proefwerk’ zijn. En ik kan het weten, want het is mijn proefwerk.
Het woordje ‘me’ is vooralsnog geen bezittelijk voornaamwoord. Het kan wel een persoonlijk of wederkerend voornaamwoord zijn: ‘de leraar vroeg ME of ik ME verveeld had tijdens het maken van MIJN proefwerk’. Dat mooie woordje ‘mijn’ is het enige bezittelijk voornaamwoord dat aangeeft dat iets echt van mij is. En als ‘mijn’ jou te lang is mag je ook ‘m’n’ schrijven. ‘M’n proefwerk ging de mist in, want ik kon m’n ‘me’ en m’n ‘mijn’ niet uit elkaar houden.’
En het is ook verwarrend, want je hebt het dus wel over ‘je leraar’, maar niet over ‘me leraar’. Alleen ‘mijn leraar’ is goed. Vraag dat maar aan m’n leraar.
Video: Wanneer gebruik je dan en als?
Bron tekst & beeld: Clipphanger (ntr:)
Is het dan of als? Test je kennis in de Clipphanger-quiz! http://bit.ly/1PPgxB8 Dan en als worden vaak door elkaar gebruikt. Maar ze hebben een verschillende betekenis. Dan gebruik je om een verschil aan te geven, als gebruik je in een vergelijking met ‘zo’ of ‘even’: Grietje is even blond als Hans, maar Hans is langer dan Grietje.
Sneller, hoger, sterker: dat zijn allemaal voorbeelden van de vergrotende trap. De vergrotende trap gebruik je om een verschil aan te geven. En als je dat netjes wilt doen, dan doe je dat met het woordje ‘dan’: Hans is langer dan Grietje. Maar gelukkig is Grietje sterker dan Hans.
Dan is ‘dan’ dus duidelijk. Maar hoe zit het met ‘als’? ‘Als’ gebruik je in een vergelijking met ‘zo’ of ‘even’: Hans is zo oud als Grietje. En Grietje is even blond als Hans.
Hier zijn de vergeleken eigenschappen gelijk. Maar ook bij ongelijkheid kan ‘als’ van pas komen, als er maar ‘zo’ in de zin staat: Grietje is half zo lang als Hans, maar Hans is twee keer zo zwaar als Grietje. Lekker dan..
Deze regels hebben we te alsken, eh… te danken aan Balthasar Huydecoper. Die taalkundige baalt enorm van schrijvers als Vondel en Hooft die ‘dan’ en ‘als’ door elkaar heen gebruiken. In 1730 bepaalt Huydecoper per decreet de nieuwe regels voor ‘dan’ en ‘als’. Daardoor is hij misschien wel minder geliefd dan Vondel, maar heeft hij wel 3,2 x zo veel invloed gehad als Hooft.